Ik stelde me de afgelopen dagen een vraag: waarom grepen meerdere dichters naar de pen om een gedicht over vluchtelingen te schrijven, over de foto van Aylan Kurdi? Zoveel goedbedoelde verstilling. Neem deze regels van Mischa Andriessen:
‘Sluit de ogen, zie
wat je weet,
breng het thuis.’
Peter Verhelst leverde in De Morgen het poëtische onderschrift bij de foto van Kurdi, als onderdeel van dezelfde medialogica:
‘Zo luid we konden, probeerden we er was eens, er was eens te blijven
denken’
Mensen praten en schrijven veel over ‘onze gevoeligheid’ voor deze beelden. In DWDD zat Peter Vandermeersch om uit te leggen hoe dat nu allemaal was gegaan op de fotoredactie van de krant, met die zielige foto. Media over media. In de Groene Amsterdammer van deze week voert Marja Pruis de vergelijking op met de bekende foto’s van hongerige kinderen. Overeenkomst: je moet oppassen dat het niet gaat wennen. Ook dit blogbericht gaat over ons, over hoe wij reageren.
Het gaat zo vaak over onze reactie op schokkende beelden als de foto van Aylan Kurdi. Onze morele strijd. Voelen we er nog iets bij? Hebben we onze menselijkheid nog niet verloren? Jazeker, we voelen er iets bij! We zijn machteloos en stil! Hoor hoe stil we zijn! Lees maar, hier is een gedicht waarin deze stilte heel precies en kaal is verwoord. Want wij zijn mensen, beschaafd schrijven we poëzie in een duistere wereld.
Het is de gestileerde snik, de gepaste reactie, het met een zware stem gemompelde ‘gecondoleerd’, waarna ieder zijns weegs gaat. Dit is de functie van onze gestileerde machteloosheid in gedichten, columns en commentaren: iedereen kan instemmend knikken en ‘mooi’ zeggen. Niemand valt zich een buil. En ja Verhelsts gedicht is te lezen als een opvoering van compliciteit, maar verandert dit de zaak volledig?
In een noodtempo worden dood en rampspoed, waar we zelf schuld aan hebben, omgezet in welluidende woorden die leveren wat in het echte leven ontbreekt: catharsis.