In Dichters van het nieuwe millennium schrijft Jos Joosten een stuk over Dood werk en Vluchtautogedichten:
De positie die Denis beschrijft lijkt nauw aan te sluiten bij het hyper-bewustzijn dat spreekt uit Van der Graaffs poëzie en poëtica. De dichter van het contra-engagement worstelt met enerzijds het nostalgisch verlangen naar ‘zuivere kunst’, maar realiseert zich het onmogelijke van dat verlangen door de noodzaak van betrokkenheid op de wereld waarin hij leeft. Wie nu ‘geëngageerd’ is en niet totaal naïef, kan niet anders dan een stap verder zetten dan (het cliché van) eendimensionaal engagement: ‘Ik ben onaardig voor dichters, / met hun marxistische poëtica’s’ (dw: 61). Ook wat engagement betreft valt de poëziegeschiedenis niet te negeren. Net zomin als het ‘ik’ nog ongecompliceerd kan optreden in de poëzie van nu, kun je je nog positioneren als (feitelijk ook klassiek-romantisch) geëngageerde schrijver van het type als de fameuze (marxistische) Turkse dichter Nazim Hikhmet, die jarenlang als politiek gevangene vastzat en in die tijd zijn belangrijkste poëzie schreef: ‘Ik ben jaloers op de twintigste eeuw. / Ik ben jaloers op Hikhmets gevangenschap’ (vg: 50).
Van Van Ostaijens ‘bloot zijn en beginnen’ kan geen sprake zijn, althans niet zonder absorptie en verwerking van wat er voorheen was. Met name de romantiek is een permanent repoussoir en verklaart misschien ook de soms ontegenzeggelijke pathetiek van Van der Graaffs poëzie. ‘Volk ik ga zinken als mijn lied niet klinkt’, lijkt helemaal niet zo ver weg (en Linda de Mol welbeschouwd misschien ook niet).’
Laurens Ham bespreekt het werk van Frank Keizer samen met mijn werk in dit stuk dat in Dwb verscheen. Gerdi Verbeet speelt een van haar beste rollen:
‘Meer in het algemeen spreekt er een gevoel van verwondering uit de aflevering ‘De revolutie’ van de VARA-televisieserie De strijd, die opent met de woorden van Verbeet die ik hierboven citeerde. Als er één ervaring is die ons vandaag vreemd is, dan is het wel die van naderende revolutie. Sterker nog: ieder utopisch potentieel lijkt tegenwoordig te ontbreken.
Hoe diep de malaise is, blijkt uit Maarten van der Graaffs tweede dichtbundelDood werk en Frank Keizers debuut Onder normale omstandigheden. Twee uitgesproken linkse stemmen, die proberen de linkse poëzie nieuw leven in te blazen. Ze doen dat met bravoure en het levert twee bundels op die soms ijzersterk zijn. Toch zijn er ook weinig boeken waar ik de afgelopen jaren zó droevig van ben geworden als deze twee. Ze bieden een schrijnend verslag van een persoonlijke crisis, die samenhangt met het maatschappelijk klimaat: beide auteurs verafschuwen de status-quo, maar zijn niet in staat die te doorbreken. ‘
En Roelof ten Napel schreef over zombiewording, rouw en waarheid, een opvallend stuk over Dood werk (‘We kunnen ons tot de waarheid verhouden door een vorm van rouw’).
‘Het is intuïtief de waarheid dan te zien als datgene wat niet sterft, wat keer op keer overleeft. De wereld vergaat, de waarheid blijft ervan over. Maar Dood werk kan ons misschien aansporen het omgekeerde te denken. De andere kant van verandering: waarheid is misschien juist datgene wat dood blijft terwijl de wereld zich hernieuwt. Ik bedoel dit: zoals de zin ‘ik ben in leven’ leesbaar (en betekenisvol) zou blijven, ook als de auteur ervan gestorven is, zo is de zin ‘ik ben al dood’ al leesbaar en betekenisvol terwijl hij nog leeft.’