I.M. John Ashbery
Zoals Ashbery het deed, de avond melig van eigen gewicht
en overal kennis die adem is, adem en stok, de resten
van wat anderen tot gerecht uitriepen als tafelschikking
na een goede dag drinken, tergend veel kruimels in een groot warm bed,
dat net nog, net, decennia van elk tien jaar lang
door stemmen en lijven beslapen werd.
Zinnen die zich lezen in ruiten van winkelcentra
in middelgrote steden in een mild-wrede maand,
zich verslikken in een meloenvormig object.
Hoe herinner je het verslikte, wat door elkaar klonk,
als zeurende pijn of zoiets als genot?
En, stelletje mensen, hoe onthaal je nu
in de lege namen van het vele
weer de avond, opeens serieus
in zijn ambitie te vallen?